De staat van de Staat - februari 2022

Verstoorde verhoudingen, het opzegverbod en de herplaatsingsplicht binnen de Staat der Nederlanden

Op 8 juli 2021 ontbond de kantonrechter in zijn uitspraak de arbeidsovereenkomst met een medewerker van OCW vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De medewerker legde zich niet bij  deze uitspraak neer en ging in hoger beroep. 

Hoger beroep

Hoger beroep wordt ingesteld door de indiening van een verzoekschrift bij het Gerechtshof. Hierin moeten alle bezwaren (dat worden grieven genoemd) tegen de beschikking van de Rechtbank worden opgenomen. In dit geval voerde de medewerker drie grieven aan:

  1. De arbeidsovereenkomst had niet mogen worden ontbonden omdat de medewerker ziek is – het opzegverbod van art. 7:671b lid 6 staat in de weg aan ontbinding;
  2. Er is geen sprake van een verstoorde arbeidsrelatie. Hoewel er wel een verstoring tussen medewerker en leidinggevende is, is de arbeidsrelatie met de Staat niet ernstig en duurzaam verstoord. Hij moet worden herplaatst binnen de Staat;
  3. Er was wél sprake van ernstig verwijtbaar handelen van OCW, dus had de kantonrechter een billijke vergoeding moeten toekennen. 
  4. De medewerker vraagt om herstel van de arbeidsovereenkomst en wil dus weer terug naar OCW. Als het Hof niet meegaat met herstel wil de medewerker een billijke vergoeding van €100.000. 

Uitspraak Hof

Het Hof maakt korte metten met de grieven van de medewerker. De medewerker is wel ziek, maar het verzoek tot ontbinding houdt geen verband met de arbeidsongeschiktheid. Dat verzoek is immers gedaan omdat de arbeidsrelatie verstoord is én aan de medewerker was al meegedeeld dat er een verzoek tot ontbinding zou komen toen de medewerker nog arbeidsgeschikt was.


Het Hof vindt dat voldoende vaststaat dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van OCW. Er heeft mediation plaatsgevonden maar die is beëindigd omdat het niet mogelijk bleek een nieuwe afspraak voor een mediationgesprek te maken met de medewerker. OCW heeft drie jaar lang geprobeerde de medewerker naar een andere werkplek te begeleiden en daarmee heeft OCW ruimschoots voldaan aan wat in het kader van de zoektocht naar een andere structurele werkplek van OCW mocht worden gevergd. Van de medewerker mocht in die zoektocht een proactieve opstelling en inzet verwacht worden. De afwachtende houding van de medewerker zorgt ervoor dat niet van OCW verlangd mocht worden nóg meer te doen.

 
Het Hof merkt tot slot op dat het vanzelfsprekend is dat de arbeidsverhouding met de medewerker niet met de héle Staat verstoord is, maar dat leidt niet tot een ander oordeel omdat OCW wel heeft voldaan aan haar herplaatsingsverplichting. De verzoeken van de medewerker worden afgewezen en de medewerker wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. 

De uitspraak is nog niet gepubliceerd.